Een Puertoricaanse tiener wordt ervan beschuldigd zijn vader te hebben vermoord. Hij heeft alle schijn tegen: het moordwapen is van hem, de overbuurvrouw wijst hem aan als dader en op de avond van de moord had de jongen met zijn vader ruzie. Wanneer de officier van justitie zijn aanklacht heeft afgerond, lijkt het lot van de jongen bezegeld. Ook de twaalf leden van de burgerjury lijken niet te twijfelen, totdat jurylid nr. 8 kanttekeningen zet bij de bewijsvoering en de elf anderen met rationele argumenten probeert te overtuigen.